Aan het eind van de negentiende eeuw schreef Louis Couperus drie boeken: Majesteit (1893), Wereldvrede (1895) en de korte novelle Hooge Troeven (1896). Tijdens zijn leven waren deze zogenaamde ‘koningsromans’ zijn meest populaire, meest verkochte en meest vertaalde boeken.
In Couperus' tijd waren er twee houdingen ten opzichte van de monarchie: enerzijds de idealistische die in de vorst een verheven figuur zag met 'een gouden druppel bloed' in zijn aderen, die een voorbeeld was voor zijn volk, en anderzijds de anarchistisch-socialistische die het hele instituut zag als een anachronisme dat zo snel mogelijk moest verdwijnen. Beide opvattingen komen in Couperus' koningsromans aan bod. Zijn vorsten geloven in hun 'heilige' missie, maar keizer Othomar komt om het leven door een anarchistische aanslag. Hij wordt doodgeschoten tijdens een uitvoering van Verdi's opera Aïda.
Couperus was bijzonder goed op de hoogte van het wel en wee van de Europese vorstenhuizen en gebruikte deze kennis om zijn fictieve keizerrijk Liparië vorm te geven. De hoofdpersoon, kroonprins Othomar, vertoont bijvoorbeeld opvallende overeenkomsten met contemporaine troonopvolgers als Rudolf van Habsburg, Nicolaas Romanov en de prins van Oranje. De auteur maakte vermoedelijk gebruik van een album met genealogieën van Europese vorstenhuizen, dat in familiebezit was. Prenten uit de buitenlandse geïllustreerde pers van zijn tijd lieten zien hoe zorgvuldig hij zich documenteerde. Kabinetportretten van de genoemde Europese vorsten gaven een beeld van de wereld van de toen regerende monarchen en hun troonopvolgers, die Couperus tot inspiratie dienden.
Bruiklenen uit het Koninklijk Huisarchief en Museum Paleis het Loo plaatsten de koningsromans in de contekst van de Nederlandse monarchie van de jaren 1890. Een selectie Franse koningsromans gaf aan dat Couperus' boeken pasten in een eigentijdse literaire stroming. Zeldzame drukken en vertalingen van Couperus' romans uit de door het Letterkundig Museum en de Koninklijke Bibliotheek verworven collectie Sine Qua Non werden voor het eerst aan het publiek gepresenteerd. Getoond werden tevens de onlangs publiek geworden illustraties voor de derde druk van Majesteit door W.F.A.I. Vaarzon Morel.
De tentoonstelling werd voorbereid door Pepijn Reeser, in samenwerking met Jan Bennink en Leo van den Akker.