In de jaren 1921-1923 trokken de schrijver Louis Couperus (1863-1923), de schilder Isaac Israels (1865-1934) en de architect H.P. Berlage (1856-1934) alle drie naar Nederlands-Indië. Couperus schreef artikelen voor de Haagsche Post, die later werden gebundeld in het boek Oostwaarts (1923). Israels tekende schetsboeken vol, maakte schilderijen en grafiek en schreef brieven. Berlage schetste de inheemse architectuur en hield een dagboek bij dat pas later werd gepubliceerd: Mijn Indische reis. Gedachten over cultuur en kunst (1931). Op de tentoonstelling zijn schilderijen, tekeningen, schetsen en beschrijvingen van de drie kunstenaars te zien en worden hun reisindrukken vergeleken.
Isaac Israels en Louis Couperus gingen in dezelfde tijd op reis: najaar 1921. Zij hebben elkaar ontmoet op de boot van Java naar Bali. Couperus noemt de schilder in één van zijn reisbrieven. Israels op zijn beurt, verwijst in één van zijn brieven naar vrienden in Nederland naar een uitspraak van de schrijver. Met H.P. Berlage had Couperus al veel eerder te maken gehad. Aan het eind van de negentiende eeuw ontwierp Berlage twee boekbanden voor Couperus: die voor Wereldvrede (1895), Hooge troeven (1896), en iets later de zogenaamde Werkenband (1904). In deze ontwerpen is de overgang van inhoud verbeeldende versiering naar abstract geometrische bandtekening goed te zien. Het is niet zeker of Berlage Couperus’ columns in de Haagsche Post gelezen heeft.
De tentoonstelling en de bijbehorende catalogus werden samengesteld door Caroline de Westenholz, in samenwerking met Leo van den Akker.
De expositie kwam mede tot stand dankzij financiële bijdragen van de J.E. Jurriaanse Stichting en de Stichting Gifted Art.