Tentoonstelling over Couperus' 'Indische' roman, De stille kracht (1900), in het licht van de actuele opvattingen ten opzichte van het Nederlands koloniaal verleden.
Couperus was niet specifiek geïnteresseerd in politieke en maatschappelijke problemen. Armoede, onmenselijke arbeidsomstandigheden, uitbuiting door kapitalisme en onderdrukking van de Javaan, het liefst wilde hij daar niets mee te maken hebben. Hij vluchtte in fantasie en verleden: de Eerste Wereldoorlog zag hij als een gigantische, tragische opera, de antieke wereld van Alexander de Grote en keizer Heliogabalus als een tijd waarin hij al zijn onvervulde dromen had kunnen waarmaken. Op 18 februari 1923 schreef hij in zijn vierde 'Intieme impressie': 'Ik wil in mijn illuzies gelukkig zijn.'
Dat neemt niet weg dat Couperus in De stille kracht enkele personages uitspraken in de mond legt die voor zijn doen hoogst ongewoon zijn. De meest frappante wordt uitgesproken door Frans van Helderen, die Nederlands-Indië beschrijft als '...een reusachtige maar uitgeputte kolonie, steeds uit Holland bestuurd met éen idee: winstbejag'. En hij zegt verder:
'De werkelijkheid is niet: de overheerscher groot in Indië, maar de overheerscher kleine armzielige uitzuiger; het land uitgezogen, en de werkelijke bevolking […] nú dreigende op te staan uit dien druk en die minachting…'
De weerzin jegens de overmacht van het Nederlands gezag kon slechts worden geuit door middel van subtiele middelen, zoals de geheimzinnige toverkunsten die vallen onder de noemer guna-guna (en die Couperus 'de stille kracht' noemt). In de roman worden voortdurend witte hadji's gesignaleerd, er wordt in het residentiehuis met stenen gegooid en met sirih gespuugd, culminerend in de beroemde badkamerscène. Zelfs de nuchtere resident, Otto van Oudijck, die niets moet hebben van wat hij noemt dat 'gegoochel', gaat tenslotte onderdoor aan wat de roman zijn titel gaf.
De tentoonstelling probeert 'de geheimzinnige vijandschap van Javaanschen grond en sfeer, tegen de Nederlandschen veroveraar' zoals Couperus het noemde te visualiseren door middel van beeld, film, tropische regenwoudgeluiden, twee opgezette kalongs, een pop van een witte hadji en natuurlijk de vele drukken en vertalingen van De stille kracht.
De tentoonstelling werd mogelijk gemaakt dankzij een subsidie van het Prins Bernhard Cultuurfonds.